De bijbel:
Genesis 1:1-3 1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de geestvan God zweefde over de wateren. 3 Toen zei God: ‘Er moet licht zijn!’ En er was licht.
Psalmen 14: 1,2: 1Voor de koorleider. Van David.
De dwaas zegt bij zichzelf: 'welneen! er is geen God!'
Stuitend, verfoeilijk kwaad wordt overal begaan:
geen mens handelt oprecht.
2God, uit zijn hemel, ziet op Adams kinderen neer,
speurend of er soms is een sterveling met verstand,
een die nog vraagt naar God.
Romeinen 1: 18-22 18 Maar van de hemel uit openbaart zich Gods toorn over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen die door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken. 19 Want wat een mens van God kan weten, is hen bekend; God heeft het hun geopenbaard. 20 Vanaf de schepping van de wereld wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid. Daarom zijn zij niet te verontschuldigen. 21 Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht. Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest, die het inzicht verwierp, werd verduisterd. 22 Zij beweerden wijzen te zijn, maar werden dwazen.
De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan de Willibrordvertaling,
© Katholieke Bijbelstichting, 's-Hertogenbosch, 1995.
Genesis 1:1-3 1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de geestvan God zweefde over de wateren. 3 Toen zei God: ‘Er moet licht zijn!’ En er was licht.
Psalmen 14: 1,2: 1Voor de koorleider. Van David.
De dwaas zegt bij zichzelf: 'welneen! er is geen God!'
Stuitend, verfoeilijk kwaad wordt overal begaan:
geen mens handelt oprecht.
2God, uit zijn hemel, ziet op Adams kinderen neer,
speurend of er soms is een sterveling met verstand,
een die nog vraagt naar God.
Romeinen 1: 18-22 18 Maar van de hemel uit openbaart zich Gods toorn over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen die door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken. 19 Want wat een mens van God kan weten, is hen bekend; God heeft het hun geopenbaard. 20 Vanaf de schepping van de wereld wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid. Daarom zijn zij niet te verontschuldigen. 21 Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht. Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest, die het inzicht verwierp, werd verduisterd. 22 Zij beweerden wijzen te zijn, maar werden dwazen.
De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan de Willibrordvertaling,
© Katholieke Bijbelstichting, 's-Hertogenbosch, 1995.
|
|
|
|
-----------------------------------------------------
Vraag hier eventueel meer info, gebed, etc.
Email: [email protected]
-----------------------------------------------------
Vraag hier eventueel meer info, gebed, etc.
Email: [email protected]
-----------------------------------------------------